HOME     www.tegels-uit-rotterdam.com

Rotterdamse tegels voor de zomereetzaal van kasteel Augustusburg in Brühl

 

De kastelen Augustusburg en Falkenlust bevinden zich in de stad Brühl in het Rijnland. Het kasteel Augustusburg ligt in het oosten van de stad, het is verbonden met het jachtslot Falkenlust door een laan door het uitgestrekte kasteelpark. Beide kastelen behoren tot de belangrijkste gebouwen van de barok en rococo in Duitsland. Sinds 1984 behoort het kasteelpark bij het Werelderfgoed van UNESCO.

 

01

Kasteel Augustusburg vanuit het oosten gezien

 

De oude burcht was door de Fransen in 1689 opgeblazen en door gebrek aan financiën had Joseph Clemens, een oom van Clemens August en diens voorganger als bisschop van Keulen, geen kans gezien daadwerkelijk iets aan het zomerverblijf in Brühl te doen. Hij had daartoe wel plannen ontwikkeld die hij in 1715 liet zien aan Robert de Cotte, hofarchitect van Lodewijk XIV, die op dat moment bezig was met de keurvorstelijke residentie in Bonn. Toen Joseph Clemens in 1723 stierf, was het kasteel in Brühl echter nog steeds een ruïne.

 

 02

Keurforst Clemens August, vierde zoon uit het tweede huwelijk van Maximilian II Emanuel
(1662-1727), uit het geslacht Wittelsbach.

Slot Augustusburg, Olieverfschilderij door Georges Demarées rond 1746.

Clemens August was al in 1718 prins-bisschop van Regensburg geworden, in 1719 kwamen daar de prins-bisdommen van Münster en Paderborn bij en in 1723 bekleedde de paus de jonge prelaat met de waardigheid van prins-aartsbisschop van Keulen, waardoor Clemens August ook keurvorst werd. Een jaar later viel het prins-bisdom van Hildesheim hem toe, en in 1728 nog dat van Osnabrück. Al deze kerkelijke benoemingen maakten van Clemens August een rijk man en veranderden niets aan zijn hang naar luxe en aangenaam tijdverdrijf. Integendeel, hij had nu het geld om zijn liefhebberijen zoals de jacht, vrouwelijk gezelschap, ontwerp en bouw van tuinen en modieuze huizen ten volle uit te leven. De hoofdresidentie van de Keulse keurvorst was Bonn; in die stad en de omgeving ervan begon Clemens August met een fors bouwprogramma dat in pracht en uitstraling de Beierse kastelen en paleizen van zijn vader en broer moest evenaren, zo niet overtreffen. Ook met het zomerverblijven in Brühl, iets ten noordwesten van Bonn, heeft Clemens August zich intensief beziggehouden.

Gelijktijdig met de bouw, decoratie en inrichting van jachtslot Falkenlust was de keurvorst met een veel groter project bezig, namelijk met de herbouw of, beter, de nieuwbouw van het kasteel van Brühl, In 1724 gaf Clemens August aan De Cotte's plaatsvervanger en opzichter in Bonn, Guillaume d'Hauberat, opdracht schetsen te maken voor een nieuw zomerverblijf in Brühl. Mogelijk vond Clemens August de ontwerpen te ouderwets; in ieder geval liet hij ongeveer in dezelfde tijd de nog jonge Westfaalse architect Johann Conrad Schlaun  een ontwerp uitwerken dat hij uiteindelijk prefereerde. D'Hauberat werd vervolgens de hofarchitect van de keurvorst van de Palts, en als zodanig de ontwerper van Slot Schwetzingen en het immense paleiscomplex te Mannheim. In 1725 legde Clemens August in Brühl de eerste steen voor een slot omgeven door een gracht met forse torens naar een ontwerp van Schlaun waarin resten van het oude kasteel waren geïncorporeerd.

Drie jaar later -het werk was al flink gevorderd- ondergingen de plannen plotseling een spectaculaire wijziging. Waarschijnlijk op advies van Karel Albert, zijn oudste broer, bedacht Clemens August zich: er moest een totaal nieuwe schepping komen, een elegant zomerpaleis met bijbehorende tuinaanleg. Fran
çois Cuvilliés, hofarchitect van Karel Albert in München, en de Franse tuinontwerper Dominique Girard, leerling van de beroemde Le Nôtre, zouden deze visie kunnen verwezenlijken. In 1728 vertrok Schlaun, Cuvelliés nam zijn plaats in. Nog in datzelfde jaar maakte deze niet alleen een ontwerp voor Falkenlust, maar ook een basisplan voor Augustusburg ter verbetering van de nog maar net voltooide eerste aanleg; het betekende een complete metamorfose van Augustusburg: van gemoderniseerde burcht naar een representatief zomerverblijf à la mode voor de keurvorst en zijn hofhouding.

Net als bij Falkenlust had Michael Leveilly de leiding bij de bouw en decoratie. Vlug ging het werk niet, wat begrijpelijk is gegeven de omvang van het zomerpaleis en het feit dat tegelijkertijd Falkenlust, Clemensruhe (slot Poppelsdorf) in Bonn, en jachtslot Clemenswerth in Sögel (in Emsland) in uitvoering waren. Omstreeks 1740 was men zo ver gevorderd dat het corps de logis, het centrale deel, de vorm kon krijgen die De Cuvilliés had bedacht om ruimte te bieden aan officiële ontvangsten en de eisen die het regeringsprotocol stelde. Daarvoor moest het trappenhuis zo in het bestaande geheel worden ingepast dat doorgang naar de ontvangstvertrekken op de bel-étage en de rez-de-chausée in de zuidvleugel mogelijk zou worden. Voor deze moeilijke opgave wist Clemens August de beroemdste bouwmeester van zijn tijd, Balthasar Neumann, te strikken. Waarschijnlijk had de keurvorst Neumann leren kennen toen hij in 1736 Friedrich Karl von Schönborn, de nieuwe prins-bisschop van Würzburg, in diens toen nog niet voltooide residentie daar bezocht.

 

 03 Uitbundige rococo decoratie in stucwerk, marmer en goud kenmerkt het overweldigende trappenhuis

Hoe dat ook zij, op doorreis naar Nederland was Neumann in 1740 te gast in Brühl, samen met zijn beste tekenaar, de beeldhouwer Johann Wolfgang von der Auvera van wie twee tekeningen voor ontwerpen van het trappenhuis in Augustusburg bewaard zijn gebleven. Een jaar later verbleef Neumann opnieuw in Brühl, dineerde met de keurvorst en toonde hem en het overige gezelschap toen ter plaatse een model voor een nieuw trappenhuis. Het model viel in de smaak en besloten werd dit voorstel uit te voeren met behulp van de allerbeste mensen die Leveilly in dienst had. Tussen 29 maart en 2 april 1742 was Neumann weer in Brühl; waarschijnlijk was het trappenhuis toen voltooid, wat betekende dat de aan de vestibule grenzende zomereetzaal op de begane grond van de zuidvleugel kon worden ingericht.

 

Waarschijnlijk waren de aangrenzende vertrekken in de zuidvleugel die niet op voltooiing van het hoofdtrappenhuis hadden hoeven wachten toen al gereed. Die vleugel bestaat uit een provisiekamer meteen naast de eetzaal en vervolgens een reeks van vijf in elkaar overlopende vertrekken, een zogenoemde enfilade. Een deel van decoratie van de zalen en vertrekjes bestond uit tegels. Ook was er al in 1730 een aantal tegels in een van de vertrekken van het gele appartement op de bel-étage toegepast. In tegenstelling tot de betegeling in Falkenlust, zijn de tegels in Augustusburg min of meer 'uit voorraad' geleverd; in ieder geval zijn ze niet speciaal en exclusief voor de keurvorst gemaakt. Op basis van bovengeschetste bouwgeschiedenis dateren de tegels in de zomereetzaal op z'n laatst uit de jaren 1740-1745, terwijl de andere tegels op z'n vroegst uit 1730 kunnen dateren.

 

Zomereetzaal

De wanden van de zomereetzaal op de begane grond van de zuidvleugel zijn geheel bedekt met effen witte en blauw beschilderde tegels, bij elkaar niet minder dan 9.589 stuks. De 3.060 tegels op de westelijke wand zijn puur decoratief. Witte en blauwe tegels in twee patronen fungeren als omlijsting om de drie grote ramen en als vulling van de lambries en de ruimte tussen de twee spiegels. De tegels met decor 'Kieveitseitje' geven doordat ze niet met witte tegels zijn gecombineerd een stevig accent aan de vensternissen. De rest van de decoratieve tegels bestaat uit ‘Violeren’. Opmerking: violier is een oude benaming  voor anjer. Deze vormen in blokken van vier geplaatst een fraai, maar vrij zwaar patroon van één grote open bloem in het midden met daaromheen vier maal twee anjers. In Augustusburg is een veel lichtere zetting gekozen, waarbij zowel de beschilderde als de effen witte tegels op hun punt zijn geplaatst. In combinatie met witte tegels vormen de violieren het decor waarin de tableaus zijn opgenomen. Witte en blauwe tegels in twee patronen fungeren als omlijsting om de drie grote ramen en als vulling van de lambrisering en de ruimte tussen de twee spiegels.

 

 04

Hoek van de west- en noordwand

 

 05

Delen van noord- en oostwand

 

In de noordwand zijn 2.140 tegels gebruikt, waaronder 672 tegels die voorstellingen vormen: veertig Harlekijns en Columbines van telkens drie tegels hoog en twee breed, tien bloemenvazen van acht hoog en vier breed en twee genrevoorstellingen van respectievelijk triktrak- en kaartspelers en tweemaal dansende boeren, beide acht breed en zeven hoog. Het geheel is symmetrisch om een wandnis met fontein en bekken in het midden van de wand gegroepeerd.

De oostelijke wand telt 2.662 tegels, waarvan er 540 zijn gebruikt voor negen bloemenvazen, waarvan een boven de deuren, en voor tweeënveertig Harlekijns en Columbines.

 06

Delen van zuid- en westwand

 

De zuidwand met een schoorsteenmantel is bedekt met 2.136 tegels waarvan 572 zijn gebruikt voor vierendertig commedia dell' arte figuren, acht bloemenvazen, een genrestuk met triktrak- en kaartspelers identiek aan het stuk op de noordwand, en een genrestuk met tweemaal een dansend paar met trommelaar.

 

Bloemvazen

De meest opvallende decoratieve elementen in de betegeling van de zomereetzaal zijn de zesentwintig grote bloemenvazen van acht tegels hoog en vier breed, en een boven de deur die bij een zelfde breedte maar zes tegels hoog is. De vazen kunnen in drie verschillende types worden onderscheiden. Bij het eerste type staat er één vogel op de sokkel. De afsluiting van het boeket bestaat aan de bovenkant uit lelies links en zomerseringen rechts. Het tweede type wordt gekenmerkt doordat op de sokkel een afgeknipte roos ligt als pendant van de vogel aan de andere kant. Het boeket is aan de bovenzijde afgesloten door drie anjers en een hyacint. De afgeknipte roos komt ook voor op het derde type, maar daar is de vogel op de sokkel gekuifd; het boeket heeft als voornaamste karakteristiek een centrale zonnebloem. Afhankelijk van hun plaats in het decoratieve schema van de wand, komen alle drie types ook in spiegelbeeld voor, waarbij de spiegelbeeldige versie niet altijd als pendant is gebruikt.

07
Op de sokkel van het eerste type bloemvaas zijn geen afgevallen bloemen geschilderd.

08

Bij het tweede type ligt er een afgeknipte roos op de sokkel.

 

  09

De vogel (kaketoe) van het derde type heeft een kuif op de kop; het centrale element in het boeket is de grote zonnebloem.

 

 

Eenzelfde soort motieven is te zien op het tableau ‘De Bloempot’, dat afkomstig is uit het pand aan de Schiedamsedijk waar het bedrijf van Aalmis was gevestigd. Dat stuk is gemaakt naar een prent van Carel Allard (1648-1709).

 

 10

Museum Rotterdam, Inv.-Nr. 5004
792 x 660 mm.

 11

Carel Allard naar Cornelis Danckerts
597 x 489 mm

 

Carel Allard publiceerde verschillende prenten met boeketten in vazen. In de zomereetzaal zijn de tableaus met bloemenvazen hoofdzakelijk uit twee prenten samengesteld. De bloemvaas van het tweede en derde type is goeddeels gebaseerd op deze prent.

De tegelschilder van de stukken in Augustusburg gebruikte hetzelfde blad in de types 1 en 2, in combinatie met een andere bloemenvaas van Allard met zonnebloemen, narcissen, kievitsbloemen, pioenen, anemonen en kamperfoelie. Op type twee zijn de meeste elementen uit de eerste prent van Allard afkomstig, zoals de grote neerhangende chrysant links en het arrangement als geheel met uitzondering van de chrysanten rechts en enkele losse bloemen bij de rand van de vaas.

 

 12

Tweede prent van Carel Allard naar Cornelis Danckerts, 597 x 489 mm

13

Prent naar Jean Baptiste Monneyer, uitgegeven bij Mortier te Amsterdam, 540 x 455 mm

 

Om het boeket op het tableau in verhouding slanker te doen lijken zijn over de vaasrand ook nog een grote roos en anemoon toegevoegd, die afkomstig zijn van de andere prent van Allard. Deze prent is ook het belangrijkste voorbeeld geweest voor het derde type, dat met de zonnebloem. Daaraan zijn nog lelies aan de bovenzijde toegevoegd om het boeket hoger te maken en enige bloemen in de onderste helft van het boeket, afkomstig van de eerste prent van Allard. Ook zijn er in de verschillende bloemenvazen elementen opgenomen, zoals de lelies en seringen, die op geen van beide prenten voorkomen, maar wel op een prent van Mortier naar Monnoyer.

Om de levendige, fijn gedetailleerde prenten om te zetten naar een tegelschildering met een monumentale, decoratieve werking, heeft de schilder moeten vereenvoudigen, en ook schematiseren. De manier waarop dit is gedaan wijst erop dat de zorg van de schilder vooral uitging naar de compositie die immers moest passen in het decoratieve schema van de hele wand. Bij een vergelijking van het tweede type in Augustusburg, dat voor het merendeel op de eerste prent van Allard teruggaat, met ‘De Bloempot’ die op basis van dezelfde prent ongeveer een halve eeuw eerder werd gemaakt, valt op dat de penseelvoering in beide stukken even virtuoos is, alleen uit de nuanceringen spreekt een andere schilderstijl.

 

Voorstellingen op de bloemvazen

Anders dan in de gravures van Allard en Mortier zijn op de vazen zelf ook weer afbeeldingen aangebracht. Deze zijn omgeven door een lijstje van voluten en bevatten zes verschillende voorstellingen: een paar in een tweewielige open wagentje, een deftig geklede heer die een dame groet die haar glas heft, een dansend paartje voor een balustrade, een boer en een boerin die een mand dragen, een herder en herderinnetje voor een parkhek en biljard spelende heren.

 

 14

Paar in een tweewielige open wagentje

15

 

 16

Heer die een dame groet die haar glas heft

 17

 

 18

Dansend paartje voor een balustrade

 19

 

 20

Boer en een boerin die een mand dragen

 21

 

Voor de vier eerste voorstellingen zijn in het Rotterdamse Gemeentearchief sponsen aanwezig die grotendeels, maar niet in alle opzichten overeenkomen met de op de vazen geschilderde afbeeldingen; de schilder heeft elementen van verschillende tegelsponsen vrijelijk gecombineerd. Ook op tegels, onder meer in museum Lambert van Meerten in Delft, komen soortgelijke, gecombineerde voorstellingen voor.

 

 

Columbine en Harlekijn uit de Commedia dell‘ Arte

Ook de harlekijnen en Columbines, beide achtenvijftig maal aangebracht, zijn nog elders dan alleen in Augustusburg te vinden. In Brussel bevindt zich een verwant stuk, met daarop een harlekijn van dezelfde maat als in Augustusburg, namelijk drie tegels hoog en twee breed, omgeven door veertien tegels met landschap in cirkel. Voor zowel de levendig geschilderde Harlekijnen als de Columbines zullen prenten als voorbeeld hebben gediend. Deze zijn tot op heden nog niet teruggevonden.

 

 22

 23

 

Columbine en Harlekijn zijn figuren uit de Commedia dell’ Arte, die in de achttiende eeuw ook in Nederland populair was, Op welke voorbeelden de tegelschilder zich heeft gebaseerd is onbekend.

De harlekijn was een voorloper van de hedendaagse clown. In het Nederlands wordt de komische harlekijn ook paljas genoemd, maar er zijn ook tragische harlekijnen.

In de Commedia dell' Arte is Harlekijn een acrobatische, ondeugende jonge man, een van de dienaars. Hij draagt een veelkleurig kostuum met geruit diamantpatroon en een hoed. Ook draagt hij altijd een stok, de batocchio, als een zwaard aan zijn riem. Deze stok wordt hem regelmatig afgenomen om hem mee af te ranselen. Harlekijn is verliefd op Colombina, die ook vaak een kostuum met ruitpatroon aan heeft, maar zich meestal weinig van hem aantrekt.

 

 

DE GENRETABLEAUS

Zowel in de noord- als in de zuidwand van de zomereetzaal bevindt zich een tegeltableau waarin links twee triktrak spelende mannen aan een tafel te zien zijn, vergezeld van drie pijprokers, en rechts drie mannen gezeten bij een ton die kaartspelen terwijl twee anderen toekijken. Aan het verloop van de houten vloerdelen is goed zichtbaar dat de voorstellingen niet als één geheel zijn geschilderd. Door echter uiterst links en uiterst rechts een betrekkelijk grote strook blauw toe te voegen van ongeveer viereneenhalve tegel hoog en een halve tegel breed is een soort kader gecreëerd waardoor dit in eerste instantie niet onmiddellijk opvalt.

 

 24

Zowel in de noord- als in de zuidwand van de zomereetzaal bevindt zich een tegeltableau waarin links twee triktrak spelende mannen aan een tafel te zien zijn en rechts drie mannen gezeten bij een ton die kaartspelen terwijl twee anderen toekijken.

 

 

De voorstelling van de triktrakspelers is vrijwel rechtstreeks ontleend aan een prent van Wallerant Vaillant, die op zijn beurt een gedeelte van een schilderij van David Teniers de Jongere gebruikte. Er zijn enige verschillen met de prent van Vaillant. De liggende hond is weggelaten, de grote kruik is naar links verschoven, de wijnkoeler is gevuld met flessen en over de tafel ligt een druk gedecoreerd kleed. Ook de linker en rechter afsluiting van de voorstelling is anders. Toegevoegd zijn een slof die niet op de prent maar wel op het schilderij van Teniers voorkomt, en een schilderij aan de wand boven de spelers.

Het grafische voorbeeld voor de scène met de kaartspelers is nog niet gevonden. Het groepje van de drie spelers met hun toeschouwer en de stapel harnasonderdelen op de voorgrond komen voor op een groter tegeltableau van acht bij zeven tegels dat zich in Slot Burg aan de Wupper bevindt en een wachtlokaal voor militairen voorstelt. Het voorbeeld voor het tableau in Augustusburg zal dus gezocht moeten worden in de sfeer van de zogenoemde Kortegaardjes zoals bijvoorbeeld Jacob Duck en Anthonie Palamedesz in het midden van de zeventiende eeuw schilderden. Op het tableau in Augustusburg zijn op de voorgrond een kan en een achterwand met deur en schilderij toegevoegd, ongetwijfeld om de gelijkenis met de triktrak spelers ernaast groter te maken.

 

 25

Prent van Wallerant Vaillant (1623-1677)
W. Wallerant.Fecit. D. Teniers. Inv.

 

 

 26

Eveneens interessant zijn de twee tableaus van telkens twee niet helemaal gelukkig tegen elkaar gezette eendere scènes met dansende boeren. Het grafische voorbeeld voor de scène is nog niet gevonden.

 

 

 27

Dansend paar met jongetje en trommelaar

 

Voor dit tableau gebruikte de tegelschilder tweemaal hetzelfde deel van de gravure De Herfst door Gerrit de Broen de Oudere (1659-1740) of zijn zoon Gerrit de Broen de Jongere (voor 1715-na 1774). Uit deze veel uitgebreidere voorstelling met een groter aantal personen koos de tegelschilder het verhoudingsgewijs kleine element van een dansend paar met een jongetje. Ter rechterzijde is een trommelaar toegevoegd, op de voorgrond een kan en een gevlochten mand en op de achtergrond enige gebouwtjes met een toren.

 

 28

 

 

Conclusie

De keurvorsten uit het geslacht Wittelsbach, te beginnen bij Max Emanuel, hebben met een zekere regelmaat bij Rotterdamse bedrijven tegels besteld ter decoratie van paleizen, lustslotjes en paviljoentjes, zowel in en om München, als in Brühl nabij Bonn. Zij volgden daarmee een mode van interieurdecoratie die Lodewijk XIV in het derde kwart van de zeventiende eeuw had geïnitieerd en die teruggaat op de al eerder in West Europa bestaande populariteit van Chinees porselein.

Max Emanuel, 1662-1706 algemeen gouverneur van de Spaanse Nederlanden, was de opdrachtgever van de tegelbakkerij aan de Delftsevaart voor de decoratie van de paviljoentjes Pagodenburg en Badenburg in het park van Slot Nymphenburg nabij München. In de pronkkeuken van het jachtslotje Amaliënburg dat in opdracht van Max Emanuels zoon Karel Albert tussen de jaren 1734-1739 werd gebouwd, bevinden zich eveneens tableaus die aan het tegelbedrijf aan de Delftsevaart kunnen worden toegeschreven. Deze zijn waarschijnlijk herplaatsingen van de resten van tableaus uit het stadspaleis in München die nog dateren uit de tijd dat Max Emanuel keurvorst van Beieren was. Deze zijn aangevuld met paarse tegelpilasters uit het bedrijf van Aalmis die vermoedelijk uit de tijd van de bouw van Amaliënburg of iets later stammen.

Het is goed mogelijk dat Karel Albert tot de keuze van Aalmis als tegelleverancier kwam, omdat hij gecharmeerd was van wat deze in de buitenverblijven van broer Clemens August (1700-1761) te Brühl had laten zien. De toeschrijving van de superieure betegeling van Falkenlust en de tegels in Augustusburg aan het bedrijf van de familie Aalmis, al gesuggereerd door Carla de Jonge, is inmiddels volop bevestigd. De verklaring voor de overstap van de familie Wittelsbach van de bakkerij aan de Delftsevaart naar de tegelfabriek van Aalmis aan de Schiedamsedijk na de dood van Max Emanuel ligt waarschijnlijk in de dood van die keurvorst, maar zeker ook in het gegeven dat Cornelis Boumeester in de laatste jaren van zijn leven niet meer als tegelschilder actief was en dat de familie Aalmis een efficiënte werving van klanten in het buitenland had ontwikkeld.

 

 

Ik dank Nora Schadee, senior conservator bij het Historisch Museum Rotterdam, voor de vertaling van mijn verslag, Jan Pluis en Piet Ratsma voor veelzijdige hulp en mijn zoon Norbert voor de bewerking en publicatie van de bericht op internet.

 

Degenen die menen zekere rechten te kunnen doen, kunnen zich alsnog tot de schrijver wenden.

 

 

Bibliografie

W. Hansmann, Schloss Augustusburg in Brühl, Worms 2002

A. Hoynck van Papendrecht, De Rotterdamse plateel- en tegelbakkers en hun product 1590-1851, Rotterdam 1920

W. Joliet, Von Rotterdam nach Brühl’ (Ausstellungskatalog), Het Nederlands Tegelmuseum ‘It Noflik Sté, Otterlo, 27. September 1986 – 4. Januar 1987, Königswinter 1986

W. Joliet, Die Geschichte der Fliese, Köln 1996

W. Joliet, Rotterdamsch modellenboek voor tegels afkomstig van het tegelbakkersgilde, Königswinter 2001

W. Joliet, Tegels voor der keurvorst’ in: Tegels uit Rotterdam 1609 - 1866, Zaltbommel 2009, p. 178-202

C.H. de Jonge, ‚Hollandse tegelkamers in Duitse en Franse kastelen uit de eerste helft van de 18e eeuw‘, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek (10), Bussum 1959, p. 125-209

J. Pluis, De Nederlandse Tegel, decors en benamingen 1570-1930 / The Dutch Tile, Designs and Names 1570-1930, Leiden 2013

 

 

Fotoverantwoording

Auteur: 01, 03-06, 14-21

LVR-Amt für Denkmalpflege: 02, 07-09. 22-24, 26, 27

Museum Rotterdam: 10

Rijksmuseum Amsterdam: 11-13

Wikipedia: 25, 28, 29

 

 

Tegels uit Rotterdam
Rotterdamse tegelproductie van 1609 – 1866
Redactie: Ingrid de Jager en Nora Schadee
ISBN-10: 9059942442
ISBN-13: 978 90 5994 244 8
Formaat: 22,1 x 27,1 cm
Aantal pagina's: 240 - zeer rijk geillustreerd
© 2009 Uitgeverij Aprilis, Zaltbommel
© 2009 Historisch Museum Rotterdam

 

Tegels uit Rotterdam is gebaseerd op de omvangrijke collectie tegels in het Historisch Museum Rotterdam. Twee conservatoren van het museum geven respectievelijk een breed overzicht van, en een gedetailleerd inzicht in de Rotterdamse tegelproductie. Daarbij komen aspecten als techniek, kosten, bedrijfsvoering en export aan de orde. Daarnaast bevat het boek een apart katern met de beste stukken uit de collectie van het Historisch Museum Rotterdam en drie artikelen die op deelonderwerpen ingaan: de bijproducten uit de tegelbakkerijen, zoals borden, plaquettes en siervoorwerpen, de sprookjesachtige tegeldecoraties in de paleizen van de keurvorst van Keulen in Brühl, en het reilen en zeilen van de laatste tegelbakkerij in Rotterdam. Dit geheel wordt gecompleteerd met een dvd met daarop het uit 1920 daterende basisboek van Hoynck van Papendrecht De Rotterdamsche plateel- en tegelbakkers en hun product en al het beeldmateriaal van Rotterdamse tegelbakkerijen in de collectie van het Gemeentearchief Rotterdam.

 

 

Kijkt U a.u.b. eens naar
Rotterdamer Commededia dell’Arte-Tableaus im Sommerspeisesaal der UNESCO Welterbestätte Schloss Augustusburg in Brühl
www.tegels-uit-rotterdam.com/commedia_dell_arte_tableaus_augustusburg.html
Rotterdamer Genretableaus im Sommerspeisesaal der UNESCO Welterbestätte Schloss Augustusburg in Brühl
www.tegels-uit-rotterdam.com/genretableaus_augustusburg.html